one of the most versatile artists of the Netherlands
Publications

Sneeuwwitje – Donald Barthelme (1965) (Vertaling 2014)

Sneeuwwitje.inddVertaling in samenwerking met Janneke van der Meulen (2014)

Sneeuwwitje woont in de grote stad met Bill, Kevin, Edward, Hubert, Henry, Clem en Dan. Ze slijten hun dagen met het maken van babyvoeding en het wassen van de gebouwen – en af en toe een wip onder de douche. Sneeuwwitje wacht op haar prins, Paul, een kunstenaar van wie niemand echt onder de indruk is. Dan heb je ook nog stiefmoeder Jane en haar minnaar Hugo, die een oogje op Sneeuwwitje lijkt te hebben – wat Jane natuurlijk niet kan verkroppen. En ondertussen praat iedereen langs elkaar heen. Sneeuwwitje is een heerlijk vunzige hervertelling van het klassieke sprookje – voor achttien plus. Op deze novelle is de tragische operette Snow White (opus 34, zie lijst van composities) gebaseerd.

Voorwoord

Hoe vergaat het een tweeëntwintigjarige vrouw die wacht op haar droomprins? Donald Barthelme neemt het grondplan van het bekende sprookje als startpunt: Sneeuwwitje is door zeven mannen in het bos gevonden en mee naar huis genomen. Daar bestiert ze sindsdien het huishouden. Er is een prins onderweg, en ook is er een gemene heks die de boel wil dwarsbomen. Vanuit deze archetypische opstelling bouwt de auteur een wereld waarin de gebeurtenissen zich volgens een genadeloze maar ook vaak komische logica voltrekken.

De zeven mannen, die overigens nergens in het boek worden aangeduid als dwergen, verdienen de kost met glazen wassen en het inmaken van Chinees babyvoedsel. Eén keer in de week mogen ze met Sneeuwwitje onder de douche. Doch hun leider – Bill – wil niet meer aangeraakt worden omdat hij wegens een onverwerkt jeugdtrauma in een depressie zit. Daarbij komt: de intelligente en ambitieuze Sneeuwwitje wil vooruit in het leven. Ze is haar popperige tweedimensionale Disney-rol ontgroeid. Ze heeft cursussen gevolgd en schrijft gedichten, leest interessante boeken, heeft een politieke voorkeur en heeft nu dus ook schoon genoeg van de zeven zuipende en drugsgebruikende sukkels met wie ze samenwoont. En aangezien ze dondersgoed beseft dat ze Sneeuwwitje is, wil ze een prins. Ze hangt, met een gebaar dat ze even leent van andere sprookjesfiguur – Rapunzel –, haar ravenzwarte haar uit het raam in de hoop geschaakt te worden. Buurman Paul ís de bewuste prins, maar die wordt door zijn prinselijke status verlamd,  omdat deze hem geen praktische invulling maar enkel hoofdbrekens biedt over hoe het leven op prinselijk niveau aan te pakken. Hij kan zijn draai niet vinden en vlucht in twee cerebrale aandachtsgebieden: de kunst – het geëigende domein voor mislukkelingen op zoek naar zingeving – en het geloof – het domein voor mensen op zoek naar zingeving. Ondertussen begrijpen Clem, Danny, Edward, Hubert, Henry en Kevin geen snars meer van hun lastige keukenprinses. Hun teleurstelling en zorgen slaan om in radeloosheid wanneer Sneeuwwitje, die immers het huishouden doet, het pand dreigt te verlaten. Haar emancipatie – in de jaren zestig van de twintigste eeuw een maatschappelijk hoofdthema – voegt een dimensie van verwarring en ellende aan hun bestaan die de hoogheilige gelijkmoedigheid ondergraaft. Bovendien verergert de inertheid van Bill de situatie, want als er niemand de leiding neemt, wordt iedereen onzeker en weet niemand meer wat hij moet doen. De aanschaf van een nieuw douchegordijn kan daarom rustig als een wanhoopsdaad worden gezien.

In dezelfde stad vinden we het zestienjarige sekreet Jane, die bij haar moeder woont en dreigbrieven schrijft om mensen te treiteren. Zij heeft een relatie met de grootste linkmiegel uit de buurt: de ruwe en cynische Hogo. Ze vormen een goed koppel; hun beider bestiale karakters worden door Barthelme gedecoreerd met diverse Tarzan-resonanties zoals lianen, apen, harige handen en traliekooien. Ze vormen een goed koppel totdat Hogo een glimp opvangt van Sneeuwwitje. Van haar lichaam. Hogo zet Jane onmiddellijk aan de kant, waarop Jane zich ontpopt tot een totale heks. Haar woede en jaloezie zijn grotesk zoals al haar gevoelens en daden puberaal en egoïstisch zijn. De auteur heeft hier ijzingwekkend goed gezien dat een kwaad pubermeisje uitstekend kan samenvallen met een gekrenkte koningin die transformeert tot gemene heks.

Donald Barthelme hanteert een hoekige afwisseling tussen straattaal en boekentaal, tussen afgezaagde formuleringen, poëtische obscuriteiten, vakjargon, citaten en ouderwets plechtige bewoordingen. Het boek is moedwillig uit balans, in de zin dat het een collectie fragmenten is die naar allerlei genres overhelt en naar vele ongelijksoortige zaken in de wereld verwijst. Er worden kronkelige zijpaden ingeslagen, onbenulligheden uitvergroot, dan wel worden er essentialia overgeslagen of wordt de lezer plotseling geconfronteerd met een wetenschappelijke lemma. Er wordt slap geouwehoerd en diepzinnig gepraat, alsook zijn er vele kritische verwijzingen naar de alledaagse sociale en politieke realiteit. Er staat een gedetailleerde schoonmaakroutine in het boek, een college over de afvalindustrie, een lamento over het uitsterven van de bizon, alsook een inzicht in het regelement van de padvinderij. Halverwege het boek vindt de lezer zelfs een vragenlijst om in te vullen. Barthelme laat zien dat er overal taal is, ja dat er overal fragmenten zijn die betekenis kunnen geven aan ons leven. Hij maakt eveneens expressief dat de literaire waarde niet enkel in de scheppende hand van de auteur gelegen is, maar dat ook zijn vermogen tot kiezen, tot selecteren en ordenen vitaal onderdeel zijn van het artistieke proces. Hij sluit hier aan bij de rauwe popart van bijvoorbeeld Robert Rauschenberg, die kunstwerken samenstelde uit bestaande objecten, eveneens in New York, eveneens in de jaren zestig. Met deze manier van opereren was Donald Barthelme in de literatuur zijn tijd vooruit.

Deze literaire assemblagetechniek had tot artistiek project het leven in haar onbegrijpelijkheid te proberen te bevatten door het in haar veelvormigheid te tonen. Want slechts het ongerijmde zou iets adequaats over ons leven kunnen zeggen, omdat ongerijmdheid en onafgerondheid de overheersende, en misschien wel de enige constante factoren in ons leven überhaupt zijn. Het maakt dat Sneeuwwitje een boek is om in te blijven dwalen, zoals Sneeuwwitje ooit verdwaalde in het bos. Precies hierom is dit boek een meesterwerk, omdat wij als lezer zelf Sneeuwwitje worden: een persoontje met een flinke dosis aan eigendunk grenzend zelfvertrouwen op zoek naar samenhang, op zoek naar signalen die ons verder helpen, op zoek naar de vervulling van onze verlangens en een uitweg uit onze problemen. De existentiële paniek die Sneeuwwitje ondergaat op haar zoektocht naar liefde komt samen te vallen met onze zoektocht als lezer, en confronteert ons aldus met onze dooltocht door het bestaan. Hiervanwege is het boek op vele manieren en op vele begripsfrequenties is te lezen. Het is bijvoorbeeld geinig om te zien hoeveel bezorgers er door het boek heen aan de deur komen, hoeveel socialistische referenties er zijn, hoeveel Chinezen er door het beeld lopen, wat er over religie en muziek wordt gezegd, alsook hoeveel losse namen er van wel én niet bestaande auteurs er terloops worden genoemd. Altijd staat Barthelme klaar om je er in te luizen met woorden die onderweg zijn naar een betekenis, met woorden die voor je voeten geworpen worden en je vragend aankijken als willen ze zeggen: ‘zeg jij maar wie ik ben en wat ik beteken’. Tussen de regels door lezen we dat Barthelme commentaar levert op de moderne samenleving, en merken we dat kritiek op het consumentisme, op wetenschap en op sociale reflexen nooit ver weg is. Ook worden pretenties in de beeldende kunst en in het filosofisch discours op elegante en vernuftige wijze aan de kaak gesteld, ongetwijfeld geïnspireerd op zijn ervaringen als directeur van het museum voor moderne kunst in Houston, een betrekking die hij vervulde in de periode voordat hij Sneeuwwitje schreef. Ten laatste is het boek ook van enkele autobiografische helaasheden van de auteur, waaronder depressie en alcoholisme, doorklonken.

De belangrijkste motor van het boek is de geestelijke en lichamelijke liefde, het verschil daartussen, alsook het verschil tussen de op anderen geprojecteerde verlangens en de realiteit. Er zijn tientallen seksuele toespelingen die met name deze verschillen tot onderwerp hebben. De hieruit voorvloeiende tragiek van het verhaal is dat alle personen gevangen blijven zitten in hun rol, waardoor ze er uiteindelijk – zelfs – het slachtoffer van worden. Paul sneeft namelijk op het moment dat hij eindelijk zijn rol accepteert, en Hogo valt op zijn bek als hij zijn rol probeert te ontstijgen. Bill raakt in de problemen omdat hij zijn rol niet vervult en Jane heeft geen andere functie in het verhaal dan haar rol, hetgeen ze zelf ook met zoveel woorden zegt. Sneeuwwitje wil geschaakt worden door een prins, doch ontvangt seks van zeven mannen, terwijl ze de enige man die haar echt aantrekt – Hogo – afwijst om een regel die ze zichzelf uit hoofde van haar rol heeft gesteld, namelijk dat haar ideale man een prins moet zijn. Het is dan ook een verhaal over de problematiek van de onmogelijk lijkende ontsnapping aan onze rol in deze wereld, die ons enerzijds houvast geeft, en anderzijds ons handelen belemmert. Maar bovenal is het een verhaal over de zoektocht naar liefde, en over hoe een dergelijke zoektocht tot een onbarmhartige chaos kan leiden.

Het gruwelijke, maar ook het uitdagende is dan ook, dat de enige persoon in het stuk wiens gevoelswereld op een totaal en radicaal nihilisme gestoeld is, en die op een even stuitende als briljante wijze zijn promiscuë levenswijze etaleert en propageert – Hogo – uiteindelijk de beste resultaten boekt. De brute profiteur en charmeur komt emotioneel en erotisch het dichtste bij Sneeuwwitje in het enige hoofdstuk dat een liefdesscène had kunnen zijn, en eindigt als allemansvriend bij de zeven mannen thuis. Als we proberen het slagveld te overzien dat dit boek beschrijft en proberen te begrijpen dat dit boek zelf ook als leeservaring dit slagveld wil zijn, kunnen we op vraag zeven van de enquête dus gerust het hokje “ja” aankruisen.